moest er één de eerste zijn…
Op de laatste maandag van september, bijna dertig jaar geleden, ging de telefoon. Ik nam op en hoorde de stem van een man die zich voorstelde als – zo heb ik pas onlangs vernomen – Reinjan Mulder, hoofd afdeling boeken van het Cultureel Supplement van de NRC. Hij vertelde dat de redactie van zijn krant over uit zeer betrouwbare bron verkregen aanwijzingen beschikte die hem deden vermoeden wie dat jaar de Nobelprijs voor literatuur zou krijgen. Het ging om een Poolse dichter en ik wist – zo vervolgde hij – vast wel om welke dichter het ging. Natuurlijk mocht hij de naam niet noemen, maar of ik voor aanstaande donderdagmiddag 13:00 uur niet een stukje wilde schrijven over deze vermoedelijke toekomstige Nobelprijswinnaar.
Nog voor hij was uitgesproken zei ik hem dat hij de verkeerde vertaler had gebeld en dat hij bij Gerard Rasch moest zijn, immers die had de beoogde dichter vertaald. ‘Nee, nee,’ zei meneer Mulder resoluut, ‘wij van de redactie willen per se dat u dat stukje schrijft.’ Ik verzekerde hem nogmaals dat ik echt niet de aangewezen persoon was. ‘Jawel, dat bent u heus, want tien jaar geleden heeft u ook al eens over deze dichter in onze krant geschreven…’
En toen werd het mij ineens duidelijk: niet Zbigniew Herbert, volgens velen de gedoodverfde opvolger van Czesław Miłosz, de vorige Poolse dichter die zestien jaar daarvoor de Nobelprijs voor literatuur had gekregen, maar Wisława Szymborska zou dat jaar de prijs krijgen! ‘Nu snap ik het. Ik zal dat stukje schrijven,’ zei ik, ‘en u treft het: ik heb nog enkele gedeeltelijk ongepubliceerde vertalingen van gedichten van die niet bij naam genoemde dichter in mijn bureaula liggen…’
Dat kwam zo. Tien jaar eerder had vertaler Gerard Rasch mij die – afgezien van enkele gedichten tijdens zijn studietijd – nog nooit poëzie had vertaald, gevraagd of ik niet wat gedichten wilde vertalen voor een bloemlezing Pools poëzie uit de laatste honderdzestig jaar, die hij voorbereidde. Ja graag, was mijn antwoord toen geweest, maar alleen als dat gedichten van mijn favoriete Poolse dichteres Wisława Szymborska mochten zijn. Dat mocht, had Gerard gezegd. Ik vertaalde een tiental gedichten, waarvan er drie in de bloemlezing van Gerard (Poolse poëzie 1826 1976 – 1986, Uitgeverij Perdu, 1987) zouden verschijnen en later dus nog twee in het naar aanleiding van de bekendmaking van de Nobelprijs voor literatuur geschreven stukje voor de NRC in oktober 1996.
Pas na de diep betreurde en veel te vroege dood in 2004 van Gerard, die na die bekendmaking samen met uitgeverij Meulenhoff het alleenrecht bezat voor het vertalen en publiceren van Wisława Szymborska’s gedichten binnen het Nederlands taalgebied, mocht ik aan het feest deelnemen dat het vertalen van de gedichten van Wisława Szymborska is…
Wisława Szymborska (1923-2012)
Een stem inzake de pornografie
Geen grotere wellust dan het denken.
Welig tiert deze baldadigheid als windbloemig onkruid
op het voor madeliefjes afgezette bloembed.
Voor hen die denken is niets heilig.
Onbeschaamd de dingen bij hun naam noemen,
losbandige analyses, liederlijke syntheses,
de wilde en zwierige jacht op het naakte feit,
het zinnelijk betasten van gevoelige onderwerpen,
de paartijd der ideeën – dat is hun lust.
Op klaarlichte dag of onder dekking van de nacht
verenigen zij zich in paren, driehoeken en cirkels.
Willekeurig zijn hier geslacht en leeftijd der partners.
Hun ogen glinsteren, hun wangen gloeien.
De ene vriend brengt de ander aan lager wal.
Ontaarde dochters storten hun vader in het verderf.
Een broer zet zijn jongere zus aan tot ontucht.
Hen smaken andere vruchten
van de verboden boom der kennis
dan de roze billen uit geïllustreerde bladen,
die hele, in wezen zo brave pornografie.
De boeken die hen bekoren hebben geen plaatjes.
De enige afwisseling vormen speciale zinnen
met nagel of kleurpotlood aangestreept.
Huiveringwekkend in wat voor standen,
met welk een tomeloze eenvoud
het intellect in staat is het intellect te bevruchten!
Zulke standjes kent zelfs de Kamasoetra niet.
Tijdens deze rendez-vous komt men nauwelijks klaar met thee zetten.
Mensen zitten op stoelen, bewegen hun mond.
Ieder slaat zijn benen over elkaar.
Op die manier raakt een voet de grond,
en bengelt de andere rustig in de lucht.
Soms staat alleen iemand op,
loopt naar het raam
en door een spleet in de gordijnen
begluurt hij de straat.
[in: Poolse poëzie 1826 1976 – 1986, Uitgeverij Perdu, 1987]
Herfsttij van de eeuw
Hij had beter moeten zijn dan de voorafgaande
die twintigste eeuw van ons.
Dat haalt hij niet meer
zijn jaren zijn geteld
zijn tred wankel
zijn adem kort.
Er is al te veel gebeurd
dat niet had moeten gebeuren
en wat had moeten komen
kwam niet.
Hij had de lente moeten brengen
en geluk, onder meer.
Angst had bergen en dalen moeten verlaten.
De waarheid had sneller dan de leugen
af moeten gaan op haar doel.
Een paar kwaden hadden
niet meer moeten geschieden
bijvoorbeeld oorlog
en honger enzovoort.
Geacht zouden moeten worden
de weerloosheid der weerlozen
vertrouwen en dergelijke.
Wie zich over de wereld had willen verheugen
staat voor een opgave
die onuitvoerbaar is.
Domheid is niet om te lachen.
Wijsheid is niet vrolijk.
Hoop
is niet langer dat jonge meisje
et cetera, helaas.
God had eindelijk moeten geloven in de mens –
goed en sterk
maar goed en sterk
zijn nog steeds twee mensen.
Hoe moet ik leven – werd me in een brief gevraagd
door iemand die ik van plan was
datzelfde te vragen.
Opnieuw en zoals altijd
zo ziet men maar weer
bestaan er geen dringender vragen
dan naïeve vragen.
[in: NRC Handelsblad, 4 oktober 1996]
Afwezigheid
Het scheelde niet veel
of mijn moeder was getrouwd
met meneer Zbigniew B. uit Zduńska Wola.
En hadden zij een dochter gehad – ik was het niet geweest.
Misschien had ze een beter geheugen voor namen en gezichten,
en voor elke, slechts één keer gehoorde melodie.
Herkende ze feilloos van een vogel welke het was.
Had ze uitstekende cijfers voor natuur- en scheikunde,
en slechtere voor Pools,
maar schreef ze heimelijk gedichten
meteen al stukken interessanter dan die van mij.
Het scheelde niet veel
of mijn vader was in diezelfde tijd getrouwd
met juffrouw Jadwiga R. uit Zakopane.
En hadden zij een dochter gehad – ik was het niet geweest.
Misschien was ze standvastiger in wat ze wilde.
Sprong ze onbevreesd in het diepe.
Geneigd tot overgave aan collectieve emoties.
Voortdurend gezien op meerdere plaatsen tegelijk,
maar zelden over een boek gebogen, vaker op de speelplaats,
een balletje trappend met de jongens.
Misschien hadden de twee elkaar zelfs wel ontmoet
op dezelfde school in dezelfde klas.
Maar zonder een paar te vormen,
zonder enige verwantschap,
en op de groepsfoto ver uit elkaar.
‘Meisjes, komen jullie hier staan,’
zou de fotograaf hebben geroepen,
‘de kleintjes vooraan, de grotere daarachter.
En mooi lachen, als ik een teken geef.
Alleen even tellen,
zijn jullie er allemaal?’
‘Ja meneer, allemaal.’
[in: Dubbele punt, De Geus, 2007]
Metafysica
Het was, het is voorbij.
Het was, dus is het voorbij.
In altijd onomkeerbare volgorde,
want zo luidt de regel van dit verloren spel.
Een banale slotsom, het noteren niet waard,
ware er niet het onbetwistbare feit,
een feit tot in eeuwen der eeuwen,
voor de hele kosmos, zoals hij is en zal zijn,
dat iets werkelijk was,
zolang het niet voorbij is,
zelfs
dat je vandaag noedels met kaantjes at.
[in: Hier, De Geus, 2009]