Hoezo onvertaalbaar?

Soms blijkt pas bij aandachtige herlezing een op het eerste gezicht weinig complexe roman of een simpel uitziend verhaal plotseling onvertaalbaar. Dan grijpt de vertaler al snel naar zijn hoofd en vervloekt hij zichzelf, omdat hij voor die bloemlezing nu net dat ene verhaal heeft gekozen of omdat hij zijn uitgever heeft voorgesteld juist die roman te vertalen. Bij het vertalen van poëzie zal dit gevoel van onmacht vast nog wel vaker optreden. Toch heb ik als prozavertaler tot nog toe ervaren dat bovenstaande reactie doorgaans te voorbarig is en dat daarom de ‘b’ in het tweede woord van de eerste zin van dit relaas best kan worden gemist. Ik zal het woord ‘onvertaalbaar’ dan ook niet zo snel gebruiken.

Naast neologismen maken vaak woordspelingen het welslagen van een vertaalpoging onzeker: tegenover elkaar geplaatste ‘losse’ woorden die weliswaar niet meteen de hele ‘sfeer’ van een roman bepalen, maar waarvan de wisselwerking tussen klank en semantische waarde alleen in de brontaal functioneert en absoluut niet omzetbaar is in de doeltaal. En omdat je, zoals in mijn geval, nu eenmaal onvoorwaardelijk alles wilt vertalen en geen voorstander bent van al te vrije vertalingen, heb je dan een probleem.

[…]

Dat sommigen de roman Onverzadigbaarheid (1930) van Stanisław Ignacy Witkiewicz een onleesbaar boek noemen, kan men beschouwen als een misverstand, maar zegt verder niets over vertaalbaarheid. Zeker, dit in alle opzichten losgeslagen werk is een door zijn vele uitweidingen en het meedogenloze op de proef stellen van het geduld van de lezer een uiterst complexe roman en door de vele woordspelingen en neologismen zeker ook lastig om te vertalen, maar onvertaalbaar, nee. Zelfs niet als je trouw wilt blijven aan je credo alles te willen vertalen. Een enkel voorbeeld. In Onverzadigbaarheid (maar ook elders in Witkiewicz’ oeuvre) komt verschillende malen het woord spłyciarze voor, een neologisme waarmee Witkiewicz het type mensen aanduidt dat diepzinnige problemen ‘vervlakt’. Dit in het Pools niet bestaande woord is afgeleid van het werkwoord spłycić dat ‘vervlakken’ betekent. Door de ‘r’ in het bestaande woord spryciarz dat ‘slimmerik’ betekent te veranderen in een ‘ł’ krijgt Witkiewicz het nieuwe, niet bestaande woord spłyciarz dat dus zoiets moet betekenen als ‘vervlakker’. Voor mij was het belangrijk om een woord te vinden dat op zijn minst de semantische waarde van spryciarz intact zou laten en waarin ik tegelijk, net als Witkiewicz, door het veranderen van slechts één letter een zelfstandig naamwoord zou krijgen dat de lading dekt van het Poolse spłyciarz. Dat resultaat meen ik te hebben bereikt door van het woord ‘bolleboos’ de ‘b’ te veranderen in een ‘h’. Voor de Nederlandse vertaler is een ‘holleboos’ iemand die diepzinnige problemen ‘uitholt’.

Of nu toeval de vertaler een handje helpt of de vertaalvondst na dagen-, soms wekenlang zwoegen op één woord wordt gedaan, toch zal af en toe het bedenksel enigszins gekunsteld blijven klinken en zal de ambitie van de vertaler niet helemaal worden bevredigd. Maar een heel enkele keer is de voldoening over de oplossing zo groot, dat de vertaler zijn geluk niet op kan. Zo’n euforische stemming kende ik na het vertalen van het verhaal ‘Het sprookje van koning Moordas’ van Stanisław Lem, dat ik had uitgekozen voor de bundel Polen. Verhalen van deze tijd. Het is het verhaal van de eerzuchtige en achterdochtige koning Moordas die zijn goede vader Heliksander opvolgt. Hij is doodsbang dat hij van de troon zal worden gestoten en hij doet dan ook zijn uiterste best om alle risico’s uit zijn leven te bannen en ten koste van alles en iedereen aan de macht te blijven. Twee zaken vreest koning Moordas het meest: ‘voorspelkasten’ en verwanten. Hij besluit bijgevolg deze twee elementen voorgoed uit zijn rijk te elimineren. Als hij bij toeval op de zolder van zijn paleis toch nog een voorspelkast aantreft, waagt hij het erop (voor één keertje) de kast naar de toekomst te vragen…

Toen ik het verhaal voor de eerste keer las dacht ik: nou, afgezien van het versje aan het begin, voorzie ik geen echte problemen. En inderdaad, dat versje leverde aanvankelijk enige lastige momenten op. Het is het briefje dat uit de voorspelkast dwarrelt en waarin koning Moordas erop wordt gewezen hoe bloeddorstig verwanten kunnen zijn:

 
Het uur heeft geslagen – de familie zit klaar
Om elkander over de kling te jagen, broer tante, ieder elkaar
Pruttelen doet het potje, pa zet ma het mes op haar strotje,
Voetjicht teistert vaders nicht, zwager speelt voor slager.
Een verre verwante, peters meters en nog een tante
Weten van wanten, trekken ten strijde, wat ’n wapengekletter.
Daar gaat kleinzoon, ach wat jammer – ’t was zo’n spetter.
Hier komt schoonmoeder, dat lamme loeder.
Ik zal jullie leren hoe hen in hun kist te keren:
Houw met je linker, klauw met je rechter,
Je oom is niet flinker, je onkel niet slechter.
Wie houdt stiefvader vast, haal jij de bijl uit de kast,
Dan ram ik dat ding in zijn bast.
Daar valt omoe, kom eens kijken:
Hier liggen opoe en nog vijf lijken.
Een lusje voor zusje, een snoertje voor broertje,
Een boompje voor oompje, een koord om hun snoet,
Precies zoals het hoort, zó is het goed,
Want bloedverwanten, al zijn ze nog zo gezond,
Zijn pas echt goede klanten onder de grond,
Het uur heeft geslagen – de familie is giftig,
Het lot stelt geen vragen: híj de klos en vader driftig.
Leg de dode onder de zoden, en verstop je achter ’n boom,
Waar je maar kunt, want voorwaar – ze begraven je in je droom.
 

Maar uiteindelijk bezorgden niet de familieleden die elkaar in deze onheilsprofetie rijmend naar het leven staan voor de grootste vertaalproblemen. Neen, het venijn zat hem in de staart van het verhaal. Koning Moordas heeft inmiddels al zijn verwanten vermoord en is er dank zij de hulp van onderdanige ‘elektridders en bouwmeesters’ in geslaagd zijn persoon dermate uit te bouwen dat hij met zijn persoon het hele rijk bevolkt. Hij is in de meest letterlijke zin van het woord alomtegenwoordig geworden. Deze grootsheid heeft onder anderen tot gevolg dat wanneer hij droomt, een gedeelte van zijn persoon al weer wakker is. Als hij dan ook nog eens droomt dat zijn dood gewaande oom een samenzwering tegen hem smeedt en reeds over een aanzienlijk leger beschikt, weet hij niet meer of dit droom is of werkelijkheid. In paniek besluit hij dan maar alles op alles te zetten en in een tegendroom een onverslaanbaar tegenleger te dromen. En dan staat er in het Pools: citaat […]en hij ging aan de slag, dat wil zeggen, hij sliep in. Het was de bedoeling dat in zijn droom stalen brigades zich in carré zouden opstellen, met respectabele generaals aan het hoofd, en mensenmenigten die ‘Vivat!’ schreeuwden bij het overweldigende gedreun van klaroenen en keteltrommen, maar alles wat hij te zien kreeg was een héél piepklein śrubka. Niets anders dan een heel gewoon ‘śrubka’ waarvan de randjes een beetje waren afgesleten. Wat moest hij daarmee? Hij overwoog zus en hij overwoog zo, en tegelijkertijd groeiden in hem een steeds groter wordende onrust, duizeligheid en angst, totdat hem een lichtje opging: Maar dat rijmt op ‘trupka’!! citaat … Nu betekenen śrubka en trupka, respectievelijk ‘schroefje’ en ‘lijkje’, twee woorden die in het Nederlands met geen mogelijkheid op elkaar willen rijmen. De uiteindelijke vondst, ‘radertje’ in plaats van ‘schroefje’ en ‘kadavertje’ in plaats van ‘lijkje’ is daarom zo gelukkig, omdat deze twee woorden niet alleen op elkaar rijmen, maar bovendien zal de lezer ‘radertje’ eerder associëren met een mechanisme (zoals dat van de macht van koning Moordas) dan ‘schroefje’ waarvan de ‘randjes’ in het Nederlands ‘tandjes’ zijn geworden en suggereert ‘kadavertje’ meer dan ‘lijkje’ ontbinding, waaraan in Lems verhaal koning Moordas’ macht en persoon vervolgens ten prooi vallen…

[tekst eerder in een iets andere vorm verschenen in Armada juni 1996, nummer 3, dat ‘Vertalersverdriet’ getiteld was]