Geluk loont, anders wel vertalersgeluk ofwel euphoria semper.
Jerzy Pilch, een van mijn favoriete Poolse auteurs en notoir innemer heeft eens gezegd: ‘Kiedy piszę, nie piję i kiedy piję, nie piszę.’ (‘Als ik schrijf, dan drink ik niet en als ik drink, dan schrijf ik niet’). Aan de liefhebber om te beoordelen of dat een verlies is voor de Poolse literatuur of niet. Voor literatuur in Nederlandse vertaling is dat het in elk geval wel, want zoals u misschien heeft kunnen horen is in het Pools het verschil tussen ‘ik schrijf’ [piszę] en ‘ik drink’ [piję] precies één letter, en dat zijn er heel wat minder dan in het Nederlands. Kijk, en daar wordt deze vertaler dus ongelukkig van, omdat hij luisterend naar zijn vertaalcredo niet alleen wil ‘vertalen waarvan hij vrijwel zeker weet dat er staat’ maar ook ‘hoe het er staat’ en vooral ‘alles wat er staat’, het liefst met niet meer woorden – in dit geval zelfs letters – dan het origineel nodig heeft gehad. En omdat ik een notoir bestrijder ben van de opvatting van degenen die ‘vertalen waarvan zij vinden dat er moet staan’ wil ik niet meer dan in analogie met de uitspraak van Jerzy Pilch zeggen: ‘Als ik vertaal, dan verhaal ik niet en als ik verhaal, dan vertaal ik niet.’ Dit verhaal gaat in essentie over euforie, het soms loze zusje van geluk.
Of toeval nu een handje helpt of de uitkomst na dagen- of soms wekenlang zwoegen op één enkel woord wordt gevonden, toch zal een vertaalvondst zo nu en dan wat gekunsteld blijven klinken en zal de ambitie van de vertaler niet helemaal zijn bevredigd. Een typisch geval van euphoria praecox. Maar een heel enkele keer is de voldoening over de oplossing zo groot, dat de vertaler zijn geluk niet op kan. In zo’n staat van euphoria plena geraakte ik ooit bij het vinden van een vertaling voor de titel van de verhalenbundel Widmokrąg van Wojciech Kuczok.
Op dezelfde dag als waarop ik had besloten een brief aan Uitgeverij van Gennep te schrijven, waarin ik wilde vragen of de uitgever wel had beseft dat met de aankoop van de door mij te vertalen bundel een onvertaalbaar boek was aangekocht (enige dagen later zou ik als antwoord krijgen dat ze dat inderdaad niet hadden beseft), schreef ik een email aan de schrijver met de vraag of ik hem mocht komen opzoeken. Ik heb altijd beweerd dat onvertaalbaarheid niet bestaat, maar Kuczok had met het schrijven van dit boek, waarvan de vertaling van de titel, een door in het bestaande Poolse woord Widnokrąg (De horizon) de ‘n’ in een ‘m’ te veranderen verkregen neologisme dat een samentrekking is van de woorden ‘widmo’ (spook) en ‘krąg’ (kring), mij alleen al anderhalf jaar heeft gekost, me gedwongen deze mening te herzien. En met deze bepaaldelijk niet opbeurende, weinig euforische boodschap reisde ik af naar Berlijn waar de schrijver indertijd verbleef. In plaats van compassie te tonen met mijn vertalersleed beweerde Kuczok bij mijn eerste bezoek tot mijn schrik of moet ik juist zeggen euforie, dat Widmokrąg het enige vertaalbare boek was dat hij had geschreven. Vreemd genoeg wilden deze woorden maar geen balsem worden op mijn vertalersziel. Bij mijn tweede bezoek toonde Kuczok zich echter van een meer troostrijke kant. De bundel was inmiddels vertaald en ik had zelfs, zoals gezegd na anderhalf jaar ploeteren en peinzen, een oplossing gevonden voor de vertaling van de onvertaalbaar geachte titel. De boodschap die ik nu voor hem had was echter nog omineuzer dan de eerste, zeg maar gerust rampzalig: tot mijn ontzetting was ik er – veel te laat, want het boek lag al bij de drukker – achter gekomen dat de uiteindelijk door mij gevonden titel, Schimmering, net als het origineel een neologisme en – door in plaats van niet één maar twee letters in het woord ‘schemering’ te veranderen – woordspel in één, de titel was van een enkele maanden eerder op internet verschenen dichtbundel van Jeanette van Osselen-Riem. Euphoria destructa. Kuczok troostte me met de woorden dat hem indertijd hetzelfde was overkomen: ook zijn bundel lag al in de winkel toen hij vernam dat er een heavy metal groep was met de naam Widmokrąg. Overigens kunnen zowel heavy metal groep als dichteres heel goed leven met de idee dat los van elkaar, in het tweede geval vrijwel op hetzelfde moment, door twee verschillende mensen dezelfde niet bestaande woorden zijn verzonnen. Euphoria restituta.
Widnokrąg is tevens de titel van Wiesław Myśliwski’s meest autobiografische roman uit 1996, maar voor het vertalen van deze titel hoeft niets te worden verzonnen. De ‘n’ staat gewoon daar waar hij hoort te staan. Althans om horizon te betekenen… Maar het Pools kent ook het woord ‘horyzont’, dat het meest gangbare woord is voor ‘horizon’. Widnokrąg betekent dan ook letterlijk ‘gezichtskring’, wat dan weer in het Nederlands wat stroef klinkt en naar mijn idee als zodanig onbruikbaar is als vertaling van de titel van Myśliwski’s roman, waar ik momenteel aan werk. Nadat ik op zaterdag 24 mei 1997 rond half elf ’s ochtends in deze roman was begonnen te lezen, was ik na anderhalve pagina zo overrompeld door de charme van de toon, de lichte ironie en het klaterende voortkabbelen van de vertelling – het is morgen inderdaad precies twintig jaar geleden dat de nooit meer aflatende jubelstemming waarin het lezen en vertalen van het proza van Wiesław Myśliwski mij brengt een aanvang nam – dat ik om elf uur (op zaterdagochtend!) de toenmalige uitgever van mijn vertalingen opbelde met de even enthousiaste als dwingende woorden: ‘Eric, je moet nu de rechten kopen van deze werkelijk schitterende nieuwe roman. Straks gaat er nog een andere uitgever mee aan de haal!!’ Helaas vond ik toen geen gehoor en ook tien jaar later (Myśliwski neemt de tijd voor het schrijven van zijn romans) bij het verschijnen van zijn volgende roman Traktat o łuskaniu fasoli (dat in het Nederlands Over het doppen van bonen zal gaan heten) klopte ik tevergeefs aan bij dezelfde uitgever. Toch is het nog goed gekomen met de romans van Myśliwski in Nederland. Inmiddels is het werk van een van de belangrijkste Poolse naoorlogse romanciers, na de verschijning van de vertalingen van Steen op steen (in 2012) en zijn twee meest recente romans Over het doppen van bonen (in 2009) en vorig jaar dus De laatste hand, in het Nederlands taalgebied genoegzaam bekend.
‘De lang verwachte roman van de meester van het Poolse proza.’ Met deze tekst op het aan de gevel van de uitgeverij bevestigde spandoek werd de uitgave van De laatste hand in de herfst van 2013 aangekondigd. Binnen een maand werden zeventigduizend exemplaren van het boek verkocht, verdrong het ‘alle tinten grijs’ uit de boekentoptien van kranten en boekhandelketens en waren de recensies het er vrijwel unaniem over eens: met zijn laatste roman heeft Myśliwski opnieuw een meesterwerk geschreven. De inmiddels 85-jarige schrijver schuwt de publiciteit en treedt zelden in de openbaarheid. Zo nu en dan geeft hij een interview voor de krant, maar voornamelijk leeft hij teruggetrokken, gestaag werkend aan een imposant oeuvre. Zoals gezegd komt hij om de tien jaar met een nieuwe roman. Deze keer hebben we niet zo lang hoeven wachten: ‘slechts’ zeven jaar na het verschijnen van het ook door de Nederlandse literaire kritiek en lezers goed ontvangen Over het doppen van bonen was er dan nu deze magistrale roman, in de titel waarvan het woordje ‘ostatnie’ (‘laatste’) mij zowel ontzagwekkend als ook enigszins beangstigend in de oren klonk. Ongewoon voor zijn doen trad de schrijver in verband met de presentatie van zijn jongste roman opvallend uitgebreid naar buiten en gaf hij gewillig interviews voor krant, radio en televisie, waarin hij zich nog maar eens vol verbazing uitsprak over de iedere keer weer enthousiaste ontvangst van zijn werk. Want naast Over het doppen van bonen kreeg Myśliwski’s magnum opus uit 1984 Steen op steen de laatste jaren buiten Polen veel erkenning, niet alleen in Nederland, waar de vertaling net als nu De laatste hand genomineerd werd voor de Europese Literatuurprijs en als zodanig mocht meereizen in het vertalersgeluktournee.
Wiesław Myśliwski is afkomstig uit een boerenfamilie en met name de eerste romans van zijn oeuvre zijn diep geworteld in het leven op en de cultuur van het Poolse platteland. Hij beschrijft hierin het lot van de mensen van dit platteland, die na de oorlog geen andere keuze hadden dan naar de stad te verhuizen en zo hun traditionele dorpscultuur op te geven, en voor wie ook een eventuele latere terugkeer naar hun geboortegrond geen soelaas bood. Hij debuteerde in 1967 met de roman Nagi sad (‘De naakte tuin’) dat met Pałac (‘Het paleis’, 1970) en Steen op steen zijn grote boerentrilogie vormt. Toch zijn Myśliwski’s (ook niet zijn eerste) romans geen typische ‘boerenromans’ of zelfs maar ‘streekromans’. Het was volgens mij vooral deze feitelijke misvatting die in eerste instantie de Nederlandse uitgever huiverig maakte Myśliwski’s proza uit te brengen. Bij Myśliwski heeft elk detail, onderwerp of probleem een duidelijk veel bredere, meer universele betekenis. Zelf is hij ook niet erg blij met het hem door de literaire kritiek opgeplakte epitheton van ‘boerenschrijver’. De objectieve lezer van zijn latere romans als De horizon en Over het doppen van bonen zal die onvrede kunnen begrijpen, en al helemaal bij het lezen van De laatste hand, ongetwijfeld Myśliwski’s meest filosofische roman, die net als zijn vorige romans in feite één grote monoloog is en opent met de al even vanzelfsprekende als pregnante zin: ‘Natuurlijk ben ik begonnen met de letter A.’
Een anonieme, alleen gebleven man zonder vaste woon- of verblijfplaats, denkelijk aan de vooravond van zijn ouderdom, probeert aan de hand van zijn uit elkaar vallend, door een elastiek bijeengehouden adresboek erachter te komen wie hij (lees vooral ook: de mens) is. Niet erg overtuigd overigens van de zin ervan en weinig vertrouwend op het welslagen van zijn onderneming herinnert hij zich alle in het adresboek, soms zelfs twee keer, want in de door de jaren heen steeds meer uitpuilende bundel bewaart hij ook de al overgeschreven visitekaartjes, voorkomende personen, hun voornaam, achternaam, adres en eventueel telefoonnummer. Sommigen kent hij nog, van anderen weet hij helemaal niets meer. Zijn verbeelding schiet te kort. Sommigen leven nog, anderen zijn dood. Zijn herinnering wil geen keuze maken. Meanderend tussen verleden en heden, (meer nog en complexer dan in Over het doppen van bonen) wisselend van perspectief leidt de verteller de lezer door het chaotische labyrint van zijn onevenwichtige, want nogal door besluiteloosheid gekenmerkte leven aan de hand van dromen, herinneringen, observaties en de in hun geheel geciteerde en tot aan de allerlaatste steevast onbeantwoord gebleven (liefdes)brieven van Maria, een van de weinigen die niet met naam en adres in het adresboek voorkomen en wier laatste(?) brief het onvoltooide laatste hoofdstuk afsluit(?). Gelukkig maar, een open einde. Want hoewel het woordje ‘laatste’ uit de titel nog steeds nadrukkelijk en onheilspellend in mijn oren klinkt en elk woord in deze 444 pagina’s tellende ‘totale’ roman noodzakelijk en onontkoombaar is, kan en wil ik me niet voorstellen dat de schrijver hiermee alles heeft gezegd…
Tijdens het telefoongesprek dat ik gisteren in de aanloop naar deze avond met hem had, vertelde de schrijver dat hij inmiddels begonnen is met het overtypen van het manuscript van zijn nieuwe roman getiteld Ucho igielne. In het Pools staat er letterlijk: ‘Het oor van de naald’, een wat mij betreft – als ik het voorkomen van een oor vergelijk met dat van een oog – passender beeldspraak dan het in het Nederlands gangbare ‘oog van de naald’. Maar of ik dat ook zo ga vertalen wordt een ander verhaal.
[tekst in 2017 uitgesproken tijdens het door het Nederlands Fonds voor de Letteren georganiseerde Vertalersgeluktournee]