Alle vertalers zijn gelukkig, maar sommige vertalers zijn gelukkiger dan andere. Deze trieste maar ook oneerlijke gedachte schoot even door me heen, toen ik onlangs denkend aan vertalen (en ik denk altijd aan vertalen) in City of Glass, het eerste deel van Paul Austers The New York Trilogy, stuitte op de volgende passage: “She says the father talked about God. That is a funny word to me. When you put it backwards, it spells dog. And a dog is not like God, is it. Woof woof. Bow wow.” Een Nederlandse dog is per slot van rekening ook een hond, die niet op God lijkt, toch, en “Woef woef” en “Blaf blaf” kan zeggen. Nee, dan een Poolse hond. Maar vertalersgeluk moet je soms afdwingen of het overkomt je.
De roman Kiedy znów będę mały (Als ik weer klein ben) van Janusz Korczak gaat over een onderwijzer die, als hij op een ochtend wakker wordt, merkt dat hij opnieuw kind is en gewoon weer naar school moet. Korczak heeft de roman opgedragen aan zowel een volwassen als een jonge lezer. De opdracht aan de jonge lezer bevat een woordspeling die op het eerste gezicht onvertaalbaar lijkt. Letterlijk staat er: In deze roman staan geen spannende avonturen. Het is een proeve van een psychologische roman. Niet psychologisch omdat hij over honden gaat. Nee, niet honden, maar één hond, namelijk: Vlekje. Dit stukje proza klinkt in het Nederlands tamelijk onzinnig en dat komt omdat de auteur in het Pools speelt met de klankovereenkomst van de woorden psychologiczna (psychologisch) en psy (het meervoud van pies, het Poolse woord voor hond). Het is voor de ongelukkige vertaler een nogal hopeloze opgave om deze woordspeling in elk geval ‘woordelijk’ in het Nederlands over te brengen. En dat al meteen op de eerste pagina, nog voordat de roman is begonnen! Mijn oudste broer, indertijd (in 1989) de eerste lezer van het manuscript van mijn vertalingen, suggereerde de naam van het hondje, ‘Vlekje’, te veranderen in ‘Spikkie’. In dankbaarheid nam ik zijn suggestie over. Inderdaad, Spikkie is veel leuker en klinkt veel vrolijker, maar wat nog veel interessanter was: deze naamsverandering bood mij onverwachts de mogelijkheid Korczaks woordspeling (zij het niet geheel woordelijk) in het Nederlands over te nemen; zo hoefde ik niets uit het Poolse origineel onvertaald te laten. In de Nederlandse vertaling van de opdracht aan de jonge lezer staat er nu: In deze roman staan geen spannende avonturen. Het is een soort psychologische roman. Nu zeggen jullie vast: ‘Hoezo spychologisch? Spikkologisch zul je bedoelen!’ Per slot van rekening gaat het in dit boek over het hondje Spikkie. Kijk, en daar wordt een vertaler dus gelukkig van.
In de door mij vertaalde boeken van Tomek Tryzna komen in totaal 41 honden voor, maar de honden van Tryzna zijn allemaal wit of zwart, grappig of zielig, klein of hoogstens dol als ze met mensen en niet eens met God vergeleken worden. Niks geen dubbelzinnigheden of knipogen van de schrijver. En dat terwijl Tryzna elders in zijn werk met woordspelingen en taalgrappen nu juist zoveel knipogen uitdeelt. Aan de lezer, en dus ook zeker aan de vertaler, die in zijn door die knipogen opgejaagde vertaalwoede ook te ver kan gaan. Zoals in dat fragment uit Idź, kochaj (‘Ga, heb lief’’), waarin de hoofdpersoon, het jongetje Romek, na de nodige perikelen op een gegeven moment met zijn moeder naar de hoofdstad vertrekt, alwaar hij, daarvan is hij overtuigd, de door hem veroorzaakte financiële misère van het gezin in één klap teniet zal doen. Vlak voor hun vertrek zegt de kleine Romek in het origineel: Jej plan wchodził na właściwe tory. Teraz kolej na mnie, na mój plan. In het Pools betekent tor, meervoud tory, in het eerste zinnetje ‘spoor’, in de zin van perron 3 spoor 4, en met kolej in het tweede zinnetje wordt niet alleen ‘toer, beurt’ bedoeld, maar als verzamelnaam betekent kolej ook ‘spoorwegen’. Ik was ervan overtuigd dat Tryzna zich hier weer eens van een woordspeling bediende en vertaalde de twee zinnetjes in de hoop even leuk te zijn met: ‘Haar plan stond inmiddels op het goede spoor. Nu moest mijn plan nog op de rails.’ Grappige vondst misschien, maar evengoed fout vertaald, want de schrijver reageerde toen ik hem met mijn interpretatie van deze zinnetjes confronteerde, nogal verbaasd. Bij het schrijven van deze passage was hij zich van geen humor bewust geweest. In het tweede zinnetje stond dus alleen: ‘Nu was mijn plan aan de beurt.’
Ik was dus op het verkeerde been gezet, iets wat me al eerder was overkomen – zo stelde ik bij onze eerste ontmoeting, begin 1995, vast. Ik was de schrijver in Warschau gaan opzoeken om hem te vragen of ik zijn roman Panna Nikt (‘Meisje Niemand’) in het Nederlands mocht vertalen. Bij het openen van de deur werd een vermoede knipoog direct onschadelijk gemaakt: Tomek Tryzna bleek niet het mannelijk pseudoniem van een vrouwelijke auteur. Ik was er namelijk heilig van overtuigd dat zo’n op-en-top meisjesboek als Meisje Niemand nooit door een man geschreven had kunnen worden. Bovendien, wie heet er nu Tomek Tryzna, zo’n naam moest wel verzonnen zijn. Die eerste ontmoeting had me overigens, als ik beter had opgelet, ook rijker kunnen maken. Tomek bood mij namelijk onmiddellijk de rechten van het boek aan, maar ik zei dat ik vertaler was en dat een agent of een uitgever daar meer verstand van zou hebben. Uiteindelijk heeft hij de rechten overgedragen aan uitgeverij De Geus, die met deze rechten in zeventien verschillende landen goede zaken heeft gedaan. Toen het boek inmiddels ook elders in de wereld een bestseller was geworden en de gelauwerde Poolse regisseur Andrzej Wajda er zelfs een, zij het niet erg beste film van had gemaakt, weigerde ik opnieuw mijn zakken te vullen. In de pauze van de première van Meisje Niemand in Tryzna’s geboorteplaats Świdnica bood de behoorlijk aangeschoten schrijver mij uit dankbaarheid voor de ontdekking van zijn boek voor de wereld de helft van zijn royalty’s aan. Onder het mom van ‘geld maakt niet gelukkig, dat doet vertalen al’ bedankte ik hem op mijn beurt met de woorden: ‘Schrijf maar een nieuw boek.’
Dat boek werd uiteindelijk het al genoemde Ga, heb lief, nadat tussentijds nog de filmnovelle met Bijbelse allure – Tryzna noemt het zelf een ‘kinomysterie’ – Syloe (‘Siloam’) was verschenen, een korte scabreuze vertelling die hij samen met de stuntman Ryszard Janikowski schreef, als beloning voor de door deze laatste verzorgde financiering van de uitgave van Meisje Niemand. En nu – nog eens tien jaar later – is daar Blady Niko oftewel ‘Bleke Niko’, waarvan de verschijning de Poolse uitgever enigszins hoogdravend aankondigde met: “Met Bleke Niko voltooit Tryzna zijn Neder-Silezische trilogie over het volwassen worden”.
Maar het valt moeilijk te ontkennen: net als Meisje Niemand en Ga, heb lief is Bleke Niko een ontwikkelingsroman, die hoewel tot het genoemde drieluik behorend net als de andere delen zonder moeite afzonderlijk gelezen kan worden. Naast deze thematische analogie bestaat er tussen deze romans nog een duidelijke overeenkomst: alle drie spelen ze tijdens de grauwe dagen van de (communistische) Poolse Volksrepubliek in – inderdaad – Neder-Silezië, het (provinciale) zuidwesten van Polen (dus ver weg van het ‘traditioneel literaire centrum’ Kraków-Gdańsk-Warschau): Meisje Niemand speelt rond de val van het communisme en de overgang naar het kapitalisme in Polen, Ga, heb lief in de vroege jaren vijftig tijdens het stalinisme en Bleke Niko eind jaren zestig tijdens ‘de onbehouwen werkelijkheid’ van de Poolse Volksrepubliek, ‘waarbinnen het volgen van Franse les een politieke daad was en van waaruit je alleen kon vluchten in de kunst.’ Als zodanig geeft deze trilogie ook een raak, niet opdringerig anticommunistisch, zelfs niet van een zekere charme gespeend tijdsbeeld van deze nogal trieste episode uit de Poolse naoorlogse geschiedenis.
Van de drie verschillende hoofdpersonen van deze trilogie is de bijna achttienjarige Roman alias Bleke Niko het verst gevorderd in zijn ‘volwassen worden’. Niet alleen in jaren (Romek Stratos uit Ga, heb lief is aanvankelijk vijf, later elf jaar oud en Marysia Kawczak uit Meisje Niemand vijftien), maar hij is ook minder naïef, hanteert een volwassener taalgebruik, heeft een sterker ontwikkeld gevoel voor humor en weet in tegenstelling tot zijn jongere ‘alter-ego’s’ precies wat hij wil.
Aanvankelijk wil Roman nog via krachtsport atleet worden. Zo bekwaamt hij zich in het grootste geheim op zijn kamer op een stapel donsbedden in het hoogspringen en ontwikkelt hij bij toeval een nieuwe, nog door niemand in de wereld gebruikte springtechniek en is hij vast van plan om met deze techniek, waarin de oplettende en atletiek-minnende lezer de fosburyflop zal herkennen, binnenkort de wereld versteld te doen staan met een nieuw wereldrecord. Maar zover komt het niet, want ineens is daar het keerpunt, een waar moment van illuminatie: tijdens het zien van de film Le mépris van Jean-Luc Godard in de plaatselijke bioscoop raakt Bleke Niko, terwijl zijn vrienden in de schemer van de filmzaal bij de beelden van de blote billen van Brigitte Bardot aan hele andere dingen denken, onder de indruk van de kunstzinnige manier waarop het getoonde in beeld is gebracht (‘Bij Godard volgt de camera de acteur in plaats van de acteur de camera’, zal hij hier later over zeggen.) Vanaf dat moment is Roman verkocht. Hij wil nog maar één ding en dat is filmregisseur worden. Met de meest primitieve middelen begint hij filmpjes te maken. Het belangrijkste inzicht, dat hij al filmend en scenario’s bedenkend verwerft, is dat je ‘met een klein beetje moeite’ de grens tussen werkelijkheid en verzonnen wereld kunt opheffen. Dat is ook, zo ontdekt hij, de zin van elke kunst.
In zijn ambitie om filmer te worden wordt Roman niet gehinderd door het primitieve materiaal waartoe hij in het communistische Polen veroordeeld is en wil hij zelfs koste wat het kost een film insturen naar het filmfestival van Pesaro. De kans dat hij een volwaardig product zal afleveren wordt plotseling vergroot als hem het bericht bereikt dat de geheimzinnige professor Wunde de plaatselijke filmclub (waarvan Roman inmiddels ook lid is) een hoogwaardige camera wil schenken. Maar de twijfel over het bestaan van deze gulle gever en dus de onzekerheid over de uiteindelijke komst van de Arriflex BL nemen allengs toe. Als luisteraar vermoedt u nu waarschijnlijk wel dat Roman nooit een typische Hollywood-regisseur zal worden en zal het voor u geen verrassing zijn te horen dat de ontknoping, het einde van het boek, geen happy end kent.
De bijnaam Bleke Niko (een anagram van het Poolse kino dat ‘bioscoop’ betekent) dankt de verteller aan de bleekheid van diens gelaat, maar verwijst ook naar de vrolijke bandiet uit een gelijknamig Pools vooroorlogs volks- en cabaretliedje. Zoals gezegd is zijn eigenlijke voornaam Roman, de ‘volwassen’ vormvariant van het verkleinwoord Romek, en in feite ìs Roman ook de respectievelijk vijf en elf jaar oudere Romek uit Ga, heb lief. Maar je mag je afvragen of de schrijver met de keuze van de voornaam voor zijn held niet ook – en daar ga ik weer – een knipoog heeft willen maken naar die andere bekende Poolse cineast met dezelfde voornaam.
Van de drie genoemde romans van Tomek Tryzna is Bleke Niko het meest autobiografisch en wie weet daardoor ook wel het meest overtuigend of in elk geval met de grootste gedrevenheid geschreven. Niet alleen omdat Roman net als de schrijver in 1948 is geboren en, net als in Ga, heb lief, de plaats van handeling het provinciale Świdnica is, de geboortestad van de auteur. Maar voor alles omdat Tryzna zich in de allereerste plaats ziet als filmer. Je merkt als lezer dat de schrijver in deze roman in zijn element is en daardoor lijkt Bleke Niko de roman die hij altijd al heeft willen schrijven. Zonder knipoog.
[tekst in 2014 uitgesproken tijdens het door het Nederlands Fonds voor de Letteren georganiseerde Vertalersgeluktournee]